"Wat is het andere waardoor je Gosseling verdacht?" vroeg
Lisabeth toen ze uitgelachen was.
"Toen we inbraken in het huis van dat miezerige ventje, heb
ik nog even in zijn bureauladen geneusd. Ik vond daar een
testament en daar stond heel wat waardevolle informatie in".
"Van wie was dat testament?" was Lisabeth benieuwd.
"Van de vrouw die het Moskovisch Servies van Tsaar Wladimir
heeft gestolen", zei Anne-Christine trots. "Ze was de vrouw van
de Consul in Moskou en ze had vijf kinderen. De oudste heette
Archibald, de bekende oom van Pieter Pennickx. Dat klopt ook,
want Archibald zou na haar overlijden de kristal- en
porseleinverzameling erven, zo stond er geschreven.
De overige kinderen waren dochters. De oudste dochter heette
Beatrijs. Zij was met de vader van Pieter Pennickx getrouwd en
zij erfde geen kristal, maar het geld.
Maar nu komt het:
Het derde kind heette Catharina en zij was met een zekere 'de
Gosselingue' gehuwd en had een kind genaamd Govert. Govert
Gosseling en Pieter Pennickx zijn dus beiden kleinkinderen van de
vrouw die het Servies onder de neus van de Tsaar wegkaapte. En ik
denk dat Gosseling altijd van het Servies heeft geweten, doordat
zijn moeder de bibliotheek en het familiearchief erfde. Maar hij
heeft er niet aan kunnen komen zolang het in de handen van -ook
zijn oom- Archibald was.
Misschien heeft Archibald nooit geweten dat hij het echte
Moskovische Servies in zijn bezit had, maar hij moet de waarde er
wel van ingezien hebben. Hij was een kenner. Govert Gosseling of
'de Gosselingue' heeft gewacht totdat Archibald overleed en
gehoopt op de erfenis, die hij uiteindelijk niet kreeg.
In plaats daarvan ging het Servies naar Pieter Pennickx, zijn
neef. Daar heeft het niet lang gestaan, want ik ben er gauw mee
tussenuit geknepen en daardoor moest Gosseling kontakt met mij
zoeken. Ik denk dat het zo is gegaan".
"Wat een misselijk mannetje, om ons daar niets van te
vertellen", vond Lisabeth. "En de laatste twee dochters, kregen
die niets?"
"Nee", zei Anne-Christine, "die waren al overleden toen het
testament werd opgesteld. Van het vierde kind weet ik alleen de
naam: Dieudonn‚e".
"Wat een belachelijke naam", vond Lisabeth en samen barstten
ze weer in een lachbui uit.
Op dat moment werd er aan de voordeur gebeld.
"Dat zal je net zien, net nu we allebei geen kleren aan
hebben!" kon Anne-Christine uitbrengen. "Wie doet er open, jij of
ik?"
"Jij natuurlijk", zei Lisabeth, krom van lachen. "Ik heb je
vandaag al een ramp bespaard door de inhoud van het mandje op
tijd te verwisselen".
"Goed, goed, ik ben je heel dankbaar", probeerde
Anne-Christine te mopperen terwijl ze uit bed sprong en een
kamerjas aanschoot. Toen ze de deur opendeed schrok ze even, want
het was een goede bekende die daar voor haar stond.
"Ik heb een presentje voor Lisabeth en u", zei de Officier
die zij in Frankrijk hadden ontmoet en die zijn mannen de heuvel
had laten afgraven.
"Komt u binnen!" zei Anne-Christine, "ik hoop dat u het niet
erg vindt dat ik nog in mijn kamerjas loop".
"Een militair moet op alles voorbereid zijn en nergens van
schrikken", knipoogde hij.
"U bent tenminste duidelijk in uw bedoelingen", zei
Anne-Christine, "anderen zijn daar nog wel eens minder direkt in.
Maar komt u verder, dan zal ik kijken wat ik voor u kan doen".
De Officier pakte zijn bagage op en liet zich door
Anne-Christine naar het hoofdvertrek voorgaan.
"Gaat u zitten", zei ze en wees hem op de bank. "Wilt u iets
drinken?"
"Heeft u cognac?" vroeg de Officier.
"Die zal ik voor u halen", antwoordde Anne Christine.
Na een korte tijd kwam ze terug met de cognacfles in haar
hand en haar kamerjas zo dichtgeknoopt, dat hij uit zichzelf zou
openvallen als ze zou gaan zitten. Dit gebeurde naar verwachting
toen ze naast de Officier op de bank plaatsnam en hem zijn glas
aan reikte.
"Wat heeft u voor ons meegebracht?" vroeg Anne Christine, die
weinig meer verborgen hield toen ze een been op de bank trok.
"Op uw gezondheid", zei de Officier en hij hief het glas,
terwijl zijn andere hand de weg van haar knie‰n naar boven
zochten.
"In die tassen", wees hij met zijn glas in zijn hand, "zit de
rest van de vondsten van de heuvel, waarin Lisabeth
geinteresseerd was. Toen u mijn cognac haalde, zag ik dat u
inmiddels een vitrine heeft ingericht".
"O ja", zei Anne-Christine die duidelijk moeite had om haar
gedachten bij het gesprek te houden toen de hand van de Officier
op de plaats van bestemming was aangekomen. "Dat is heel fijn,
die vitrine, dan kan je alles zo lekker laten zien..... wat je
hebt en zo".
"Dan kan je alles uitstallen, bedoelt u?" vroeg de Officier.
"Precies, dat bedoel ik", antwoordde Anne-Christine vanuit
een andere wereld.
"Vader!" riep Lisabeth die ongerust een kijkje was komen
nemen. "Vader, je bent toch gekomen!"
Anne-Christine kwam met een schok tot zichzelf en begreep
niet direkt wat er aan de hand was, maar toen ze zag hoe Lisabeth
en de Officier elkaar als vader en dochter begroetten, werd het
haar duidelijk dat Lisabeth een verrassing voor haar in elkaar
had gezet.
"Dat wist je niet, hŠ?" vroeg Lisabeth toen ze de Officier
eindelijk losliet. "Door jou heb ik mijn vader weer
teruggevonden, zo maar toevallig in Frankrijk".
Ze drukte zich nog eens dicht tegen zijn kleurrijke uniform.
"Daar mogen jullie me meer van vertellen!" vond
Anne-Christine. "Hoe lang hadden jullie elkaar dan niet gezien?"
"Ik was nog maar heel klein toen hij wegging", straalde
Lisabeth. "We herkenden elkaar ook niet die nacht in de tent bij
de heuvel. Pas toen ik alleen nog mijn reisikoon aan had, wist
hij wie ik was, want daarvan bestaat er maar ‚‚n".
"Van jou of van die reisikoon?" plaagde Anne.
"Van allebei", zei de trotse vader, "en ik ben blij dat ik u
en Lisabeth weer heelhuids terugzie, want daar had ik een hard
hoofd in na alle problemen in Frankrijk van de laatste tijd. Weet
u al dat onze Koning is vermoord?"
"Maar al te goed", zei Anne Christine en haar gezicht betrok.
"Kom, laten we gaan zitten, dan kunnen we eens bijpraten."
"We komen uit een rusteloze familie", begon de Officier zijn
verhaal. "Mijn vader was een diplomaat-spion die van Moskou naar
Japan moest gaan om daar de zaak in de gaten te houden. Onderweg
in het koude Mongolie ben ik geboren en zijn mijn ouders
overleden. Ik ben daar opgegroeid, maar op een gegeven moment
wilde ik toch naar de zogenaamde beschaafde wereld toe. Ik
ontmoette er de moeder van Lisabeth, maar uiteindelijk kon ik
toch niet aarden en ben op avontuur gegaan toen Lisabeth nog z˘
klein was".
Hij hield zijn hand boven de grond en ging verder:
"Ik ben in heel wat legers geweest en ik was blij toen mijn
contract een paar dagen geleden afliep, want het is geen pretje
op dit moment. Het hele land staat op zijn kop".
"U kunt hier blijven," zei Anne-Christine. "Maar heb ik het
goed begrepen dat uw vader ook al diplomaat in Moskou was?"
"Jawel", zei de Officier, "waarom vraagt u dat?"
"Ik... ik heb net een testament gezien en daar kwam een
diplomaat uit Moskou in voor en vooral de vrouw van die diplomaat
is nogal belangrijk voor me".
"Anne, je bent gek!" riep Lisabeth, "dat kan toch niet waar
zijn, dan zou mijn eigen overgrootmoeder..."
"Wat is hier allemaal aan de hand...?" vroeg de Officier met
een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Anne-Christine
onderbrak hem en vroeg op haar beurt:
"Kent u de naam van uw moeder?"
"Ze heette Dieudonn‚e", zei hij na wat denkwerk.
"Ah, dan weet ik het", zei Anne-Christine, "het klopt weer
helemaal. Uw grootmoeder", en ze wees op de Officier, "uw
grootmoeder had veel kinderen, waarvan we al heel wat te weten
zijn gekomen:
Archibald kennen we en Beatrijs die met Pennickx trouwde.
Catharina die later Gosseling zou heten en nu komt daar uw
moeder, Dieudonn‚e, bij. Toen uw grootmoeder overleed was
Dieudonn‚e niet in het testament opgenomen omdat ze al in
Mongolie was overleden".
"Dat kan best waar zijn, maar waarom bent u daar zo goed van
op de hoogte?" vroeg de Officier hogelijk verbaasd.
"Dat is wel een heel lang verhaal, mijnheer", zuchtte Anne,
"en ik weet niet of het wel verstandig is als ik het u allemaal
vertel".
Anne-Christine stond op.
"Ik laat jullie maar even alleen, ik voel me niet zo goed,
denk ik", zei ze toen ze naar de deur liep. "Totaan het avondeten
blijf ik in bed".
In bed had Anne-Christine grote moeite om haar gedachten te
ordenen. Niet alleen had zij uitgevonden dat Gosseling een
erfgenaam van de dievegge van het Moskovisch Servies was, maar
ook het meisje waarmee zij haar leven was gaan delen, kon meer
rechten op het Servies laten gelden dan zijzelf.
"En ik weet niet eens waar het Servies is!" bedacht ze zich.
"Wie weet heeft Lisabeth het toch aan Gosseling meegegeven!"
Ze voelde een koude rilling over haar rug lopen bij deze
gedachte en nog ‚‚n bij de gedachte dat Lisabeth het Servies ook
voor zichzelf verstopt kon hebben. Met ‚‚n sprong was ze weer uit
bed.
"Stom, stom, stom van me!", bonkte het in haar hoofd.
"Gosseling en Lisabeth hebben een spelletje met me gespeeld. Ze
zijn familie van elkaar!"
Snel liep ze naar de deur en opende hem zonder geluid te
maken. Daarna sloop ze zo vlug als ze kon, maar zonder de vloer
te laten kraken naar de werkkamer.
"Het mandje is verdwenen", was het eerste dat ze zag.
"Dat is niet erg, als Lisabeth het Servies er maar op tijd
heeft uitgehaald", hield ze zich voor ogen.
Koortsachtig begon ze de hele werkkamer te onderzoeken, maar
tot haar grote opluchting vond ze het Servies al snel in de lade
van haar eigen bureau. Ze schoot uit haar kamerjas en wikkelde
het Servies hierin en sloop, nog steeds zonder geluid te maken
naar haar kamer terug. Ze draaide de deur achter zich op slot en
durfde even uit te puffen.
Voorzichtig pakte Anne-Christine het Glaswerk over in een
hoedendoos, waarin zij haar verstelwerk bewaarde. Ieder stuk
Kristal hield zij hierbij tegen het licht en alsof dat niet
genoeg was liet zij alle Glazen zingen om te horen of zij de
juiste klank voortbrachten. Ook tikte ze voorzichtig tegen de
Karaf, die de haar zo bekende toon produceerde en tenslotte liet
zij een late zonnestraal door de Bol spelen om zeker te weten dat
ook deze de echte was.
Op dat moment hoorde ze Lisabeth en haar vader de trap
opkomen en gunde Anne-Christine zich geen seconde bedenktijd
meer. Ze schoof haar raam open en stapte in de vensterbank, waar
ze zich aan de klimop kon vasthouden.
"Nood breekt wet", vond ze toen ze zich langs de takken naar
beneden liet glijden, met de hoedendoos aan haar arm. Ze holde
door het park naar Ruyters, die zijn ogen niet kon geloven toen
hij opendeed.
"Nee, Ruyters, ik ben echt Anne-Christine", moest ze tegen de
oude man zeggen die niet wist wat hem overkwam.
"Vlug, je moet me helpen!"
Anne-Christine duwde de Rentmeester opzij en gleed langs hem
naar binnen.
"Ruyters, alsjeblieft, sta niet zo dom te kijken", smeekte
Anne-Christine, "je bent toch ook getrouwd geweest. Je weet toch
hoe vrouwen eruit zien?"
"Jawel, juffrouw... maar u en zo onverwacht!" stamelde hij.
"Alsjeblieft, Ruyters, het is erg belangrijk voor me. Wil je
deze doos meteen in je moestuin begraven, hoe dieper hoe beter?"
"Natuurlijk, juffrouw Anne, maar u zit onder de schrammen!"
zei hij bezorgd.
"Het is ook een noodgeval Ruyters, alsjeblieft, doe wat ik
zeg. Met mij komt het wel weer goed, want ik ga nu terug naar het
Kasteel. Ik zal je erg dankbaar zijn".
"Doet u dan tenminste mijn schoenen aan, juffrouw, om mij een
plezier te doen. De tijd dat u hier op blote voeten speelde is al
weer zo lang voorbij!" zei de Rentmeester, die zich meer
bekommerde om het lichamelijk dan om het geestelijk welzijn van
de kasteelvrouwe.
"Dat zal ik doen, Ruyters. Je krijgt ze zo spoedig mogelijk
terug, dat beloof ik je. Je bent mijn enige steun, weet je dat?"
Anne-Christine begon de grote schoenen die Ruyters haar
aanreikte aan te trekken terwijl ze zag hoe hij naar zijn schop
liep om een diep gat te graven. Ze verloor verder geen tijd meer
en schuifelde, zodra ze kon, naar buiten.
"Ik zal het nog wel eens uitleggen, Ruyters", zei ze toen hij
zijn schop in de grond zette.
"Dat hoeft niet, juffrouw Anne, u zult wel weten wat goed
is", kon ze hem nog horen zeggen.
Toen ze tegen de klimop probeerde terug te klimmen naar haar
slaapkamerraam, had ze van de schoenen van Ruyters meer last dan
voordeel en dus nam ze deze in haar hand mee naar boven. Uitgeput
viel ze op het opengeslagen bed.
Ze hoorde hoe Lisabeth en haar vader in de werkkamer heen en
weer liepen en met elkaar praatten. Anne kon ze niet goed
verstaan en deed er ook weinig moeite voor.
"Het Kristal is in veiligheid", was haar enige gedachte en ze
gunde zich wat slaap.
"Anne, doe eens open!" riep Lisabeth. "Het eten staat
opgediend". "Ik kom al, ik kom al", was het enige dat
Anne-Christine kon uitbrengen. Ze was juist uit een wilde droom
wakker geworden en was er niet meteen van overtuigd dat haar
reddingsoperatie wel in het echt had plaatsgevonden. Maar toen ze
over de schoenen van Ruyters struikelde, was haar twijfel
overbodig geworden.
Ze draaide de sleutel om en deed de deur open.
"Je hebt allemaal krassen op je armen!" zei Lisabeth. "Wat is
er gebeurd?"
"Dat leg ik vannacht wel uit", antwoordde Anne. "Ik heb
honger en ik kom eten als ik mijn kamerjas kan vinden".
"Die Gosseling moet een slim mannetje zijn!" zei Lisabeths
vader tijdens de maaltijd. "Lisabeth heeft me heel wat avonturen
verteld toen u lag te slapen. Waarschijnlijk was het niet zo
toevallig dat we elkaar daar in Frankrijk ontmoetten en ik denk
dat het een tegenvaller voor hem was dat ik die nacht met mijn
eigen dochter doorbracht in plaats van met haar vriendin. Hij
heeft altijd moeten raden of wij elkaar herkend zouden hebben".
"Ik anders ook", bracht Anne-Christine hier tegenin.
"Ik wilde dat het een verrassing voor je zou zijn!" verweerde
Lisabeth zich. "Hij vertelde mij dat hij snel ontslag uit het
leger zou nemen en toen heb ik hem maar uitgenodigd, zonder het
eerst aan jou te vragen".
"Het is al goed. Ik ben misschien gewoon wat in de war", zei
Anne-Christine. "Maar wat deden jullie in mijn werkkamer?"
"Lisabeth wilde de Kristallen Bol opzoeken die we in
Frankrijk hebben opgegraven. Ze heeft me verteld hoe u hem in uw
bezit heeft gekregen. Maar hij was verdwenen uit de la, waarin
hij volgens haar moest liggen", verklaarde de Officier.
"Zou Gosseling hem toch bij zich hebben, met de rest?" wilde
Lisabeth weten, "of heb jij hem al ergens verstopt?"
"Ja hoor, wees maar niet ongerust, ik ben wel eens slordig
met mijn Kristal, maar ik ben er toch aan gehecht", antwoordde
Anne-Christine die al weer wat vrolijker keek.
"Gelukkig maar", zuchtte Lisabeth.
Die nacht hadden Anne-Christine en Lisabeth een lang gesprek
in hun brede bed.
"Ik zit ermee, Lisabeth. Ik heb het Servies, waar jij
eigenlijk meer recht op hebt", luchtte Anne haar hart. "Jouw
overgrootmoeder heeft het gestolen, niet de mijne".
"Nou, geen probleem hoor. Zij heeft het gestolen, dus het is
niet van haar, dus ook niet van mij!" bracht Lisabeth er tegenin.
"Maar dan is het ook niet van mij, want ik heb het ook
gestolen", bedacht Anne-Christine.
"Dat is ook misschien wel zo", overpeinsde Lisabeth.
"Misschien vraagt het wel om gestolen te worden, of kan dat
niet?"
"Ik weet het niet", zei Anne Christine. "De twee keren dat ik
in het Kristal keek, zag ik een meisje dat op mezelf leek en
daardoor dacht ik dat het Servies voor mij was bestemd. Maar toen
ik hoorde dat jij het achterkleinkind van de dievegge uit Moskou
was, ben ik gaan twijfelen. Even goed was jij het die ik in de
lichtbeelden zag. Wat heb jij eigenlijk gezien toen we Gosseling
ertussen namen?"
Lisabeth wachtte even met haar antwoord:
"Het was allemaal zo verward. Ik weet eigenlijk niet goed wat
ik zag. Het leek wel wat op de veldslag waar Gosseling het over
had, maar er bewoog zo veel dat ik niet goed heb kunnen kijken of
ik iemand herkende. Denk jij dat het Kristal die beelden echt
maakt?"
Anne-Christine moest zuchten:
"Ik kan het niet begrijpen. De beelden die ik zie zijn heel
helder, maar ik vraag me af waar ze nu eigenlijk zijn, in het
Kristal, in de kamer of alleen maar in mijn hoofd. Zal ik Ruyters
vragen om het Servies weer op te graven?"
Lisabeth schrok:
"Heb je het Servies begraven? Heb je daarom al die krassen en
schrammen?"
"Het was misschien een beetje overhaast, maar het leek mij
vanmiddag opeens het verstandigste dat ik kon doen. Ik was erg in
de war toen ik bedacht dat jij familie bent van Gosseling",
verklaarde Anne.
"Daar kan ik toch niets aan doen?" riep Lisabeth.
"Toch heb ik er schoon genoeg van", zei Anne. "Het kan me
gestolen worden, dat hele Servies met alles erop en eraan".
"Dat moet je niet zeggen", vond Lisabeth. "Morgen gaan we het
opgraven en dan gaan we kijken of het een echt Tover-servies is!"
"Als jij het zegt, dan moet het maar", zei Anne-Christine en
ze draaide zich mokkend om.
"Dank u wel voor mijn schoenen", zei Ruyters. "Kan ik verder
nog iets voor u doen?"
"Ja", zei Anne schuchter, "die hoedendoos die je gisteren
begraven hebt, wil je die weer opgraven. Ik was wat in de war en
het was niet echt nodig om hem te verstoppen".
"Natuurlijk juffrouw Anne, eens kijken, waar heb ik hem
gisteren begraven, was dat hier of daar?"
De oude man keek spiedend rond.
"Toen ik wegging was je daar bezig", zei Anne en ze wees op
een stukje grond voor de voeten van de Rentmeester.
"Dat weet ik, dat weet ik, maar daar zat een wortel in de
grond waar in niet doorheen kwam en toen ben ik maar ergens
anders opnieuw begonnen".
Ruyters keek verstrooid om zich heen.
"Waar kan dat nu zijn?" vroeg hij zich af. "Ik heb gisteren
bijna de hele tuin omgespit, weet u. Ik ben overal geweest en nou
weet ik toch echt niet meer waar ik die doos heb gelaten...."
"Godzijdank", dacht Anne-Christine bijna hardop, "dan is dat
hoofdstuk ook weer afgesloten".
"....maar u kunt van mij ook wat lappen krijgen hoor en dat
mooie Servies is er ook nog, want dat heb ik er voor alle
zekerheid maar uitgehaald. Ik wist niet of u dat ook wel kwijt
wilde".
"Dat weet ik nu zelf eigenlijk ook niet meer", zei
Anne-Christine toen ze deze woorden hoorde.