"Ik ben het met mezelf eens", was het eerste dat
Anne-Christine na haar ontwaken tegen Gosseling zei. Deze had al
een tijdje liggen kijken hoe zij door de eerste zonnestralen
langzaam werd gewekt.
"Ik doe het, zoals ik gisteren heb gezegd. Ik ga naar de
Officier en vraag of ik de vondsten naar de Koning mag brengen.
Als Lisabeth rare dingen heeft gedaan, dan zie ik wel wat anders
te verzinnen, maar ik zal niet terugkeren zonder Bol, daar kun je
van op aan".
"Je denkt aan niets anders, hŠ?" vroeg Gosseling. "Nee, ik
kan het ook niet helpen", zei Anne lachend. Ze sprong uit bed en
liep naar de lampetkan om zich te wassen.
"Heb je vannacht nog gebruik van me gemaakt?" vroeg ze.
"Misschien in mijn slaap, maar je bent nog maagd en daarom
heb ik er van afgezien".
"Dat had niet gehoeven hoor", zei ze terwijl ze het water in
de kom goot, "ik ben dat niet uit overtuiging, het is er domweg
nog niet van gekomen en als de Franse Koning me wil, dan kan hij
zijn gang gaan".
"Met jouw manier van leven kom je daar haast niet onderuit,
het is toch al een mirakel dat je er tot vandaag zonder al te
veel problemen doorheen bent gekomen", zei Gosseling.
"Ja, leuk hŠ?" lachte Anne-Christine, "het ging altijd nŠt
goed. De Grootvorst van Transsyldavi‰ viel in slaap precies toen
het zo ver was. Nou ja, ik had hem wel een slaapdrankje gegeven
en nogal getreuzeld met uitkleden, maar toch, het was maar nŠt op
tijd".
"Je bent mooi, Anne", zei Gosseling, "maar je geest boeit me
meer dan je lichaam. Dat is een andere reden waarom ik je
vannacht met rust heb gelaten. Je viel nogal snel in slaap".
"Nu ben ik wakker en je mag met me doen wat je vannacht had
gewild", zei ze terwijl ze over haar schouder naar hem keek.
"Wat dat is, daar mag je lang naar raden", zei Gosseling,
"want nu zeg ik dat niet en over een uurtje ben je al op pad".
"Maar ik kom levend en wel terug hoor", zei Anne-Christine,
ofschoon ze niet helemaal zeker van haar zaak was.
"Het is niet dat ik daaraan twijfel", zei Gosseling, "maar je
hebt veel kans dat ik dat niet afwacht".
"Ben ik dan niet goed genoeg voor je?" vroeg Anne-Christine
snibbig, "andere mannen zouden een moord doen om met mij in bed
te liggen".
"Andere mannen zijn andere mannen. Je bent bijna de perfecte
vrouw, maar je moet alleen nog wat volwassener worden".
Anne-Christine was woedend en gooide met haar waswater naar
de lachende geleerde.
"Klootzak, klootzak! Ik krijg je nog wel, als je dat maar
weet".
"Dan moet je me wel weten te vinden en dat is nog moeilijker
dan een Moskovisch Servies voor de tweede keer stelen, want dat
heb je toch gedaan? Zeg het maar eerlijk!" riep Gosseling en hij
kroop jongensachtig onder de dekens. Anne-Christine mepte in het
wilde weg, waar ze hem maar raken kon.
"Ik krijg jou ook wel hoor, mooie professor! Niemand kan mij
weerstaan, hoor je dat? Niemand.... en jij helemaal niet, ook al
weet je honderd keer hoe ik in elkaar zit en wat ik allemaal
gedaan heb. Ik zal je weten te vinden en dan wil jij ook alles
met me doen wat al die andere stomme mannen willen. Hoor je dat?
Hoor je dat?"
Ze bleef net zo lang op de dekens slaan totdat ze buiten adem
was.
"Ach, wat verspil ik eigenlijk mijn tijd aan zo'n stom
mannetje?" zei ze en ze begon zich zwijgend aan te kleden. Ze
ging naar haar ontbijt, waar Gosseling zich even later bij haar
voegde. Maar Anne-Christine was te veel gekwetst en stond op toen
hij zich op zijn stoel liet zakken.
"Anne, wees je voorzichtig daar aan het hof?" kon hij nog net
vragen.
"Je houdt dus toch wel een beetje van me?" was haar verbaasde
tegenvraag.
"Niet alleen een beetje", zei hij.
"Dan is het goed", zei ze en ze gaf hem een kus op zijn
voorhoofd, "en vergeet niet dat je er ook aan zult moeten
geloven, of je wilt of niet!"
"Wees voorzichtig en overschat jezelf deze keer niet", was
het laatste dat hij nogmaals tegen haar zei, voordat zij zonder
om te kijken de herberg uit liep.
Ze zadelde zelf haar paard en reed in de richting van het
tentenkamp.
Daar werd haar bange vermoeden bewaarheid. Die nacht waren de
historische vondsten gestolen en de wacht had Lisabeth in het
kamp gezien, maar had hieraan verder geen aandacht geschonken
omdat hij geen moeilijkheden met de Officier wilde hebben.
"Dan maar met een ongunstige boodschap naar de Koning toe",
dacht Anne-Christine en ze gebruikte de rest van de dag om bij
het koninklijk paleis te komen.
"Ik heb een boodschap voor de Koning", zei ze tegen de
schildwacht.
"Wat is het voor een boodschap, van wie is hij afkomstig en
wie bent u?" wilde de schildwacht weten.
"Het is geen prettig bericht, het gaat over een historische
opgraving, waarin de Koning ge‹nteresseerd is", sprak ze nog op
haar paard gezeten.
"U zult hier moeten wachten", zei de schildwacht terug. Hij
nam het paard bij het hoofdstel en bond de leidsels aan een ring
in de muur. Daarna hielp hij Anne-Christine bij het afstijgen en
nam haar naar zijn wachtlokaaltje waarin een paar banken stonden.
Vervolgens liep hij naar het paleis, Anne-Christine in het
gezelschap van een andere wacht achterlatend.
"U mag verder gaan", sprak hij toen hij na verloop van tijd
terug kwam. "Aan het eind van de laan wordt u door een adjudant
van de Koning opgewacht".
Te paard vervolgde ze haar weg en ontmoette inderdaad iemand
die op haar komst stond te wachten.
"U bent dezelfde die bij de opgraving was", zei ze.
"Om u te dienen", zei de adjudant toen hij haar hielp om met
beide voeten op de grond te komen. "Ik heb begrepen dat u wat
resultaten van de opgravingswerken bij u heeft".
"Helaas niet", zei Anne-Christine, "maar ik zou de
ontwikkelingen graag met de Koning zelf bespreken".
"Dat wordt moeilijk want de Koning heeft het druk met zijn
staatszaken, maar ik zal kijken wat ik voor u kan doen", zei de
adjudant. "Intussen kunt u in ieder geval in ‚‚n van de vleugels
van het paleis overnachten, want u heeft de afstand
waarschijnlijk in ‚‚n dag afgelegd en u zult wel moe zijn".
"Dat is erg zorgzaam van u", zei Anne-Christine, "misschien
dat de Koning dan morgen een paar ogenblikken voor mij heeft".
Een uur of wat later lag Anne-Christine in een hemelbed in
‚‚n van de vele kamers die het paleis telde. Het was haar niet
toegestaan die te verlaten, maar er werd goed voor haar gezorgd.
Ze had zo juist een maaltijd ontvangen, die door twee lakeien was
binnengebracht. Veel honger had ze niet en ze had van alle
gerechten een paar hapjes genomen, voordat ze probeerde te
slapen.
De volgende morgen ontwaakte ze met een hoofd vol zorgen. Ze
betrapte zich erop meer twijfel te hebben dan de vorige keren dat
ze een vergelijkbaar karweitje moest opknappen.
"Gosseling heeft gelijk. Ik moet voorzichtig zijn, maar aan
de andere kant lukt het alleen als je risico's durft te nemen".
"Ik ben te veel in de war", besloot ze. "Was het maar achter de
rug en was ik maar weer in Weezebeecke, met Gosseling, Liesbeth
en Ruyters. Die goede Ruyters, wat zou hij zich zorgen maken als
hij wist in wat voor een situatie ik me nu bevond.
Met deze gedachten, die een voortdurende cirkelgang leken te
maken, draaide Anne-Christine zich nog eens op haar andere zij en
probeerde aan haar vrienden te denken die allemaal verder weg
schenen dan ooit.
In de loop van de ochtend werd er door een lakei op de deur
geklopt. Ze ontving haar ontbijt en kreeg te horen dat ze met een
uurtje klaar moest zijn om door de Koning ontvangen te worden.
En inderdaad, na de voorspelde tijd werd ze opgehaald en
liepen ze door eindeloze gangen voordat ze bij de kamer van de
Koning aankwam. Hier liet de lakei haar alleen en moest zij zelf
zien binnen te komen. Anne-Christine klopte voorzichtig op de
deur die door de Koning werd opengedaan.
"Zo, weer een nieuw vrouwtje", zei hij.
Anne-Christine kuste de hand die hij uitstak en zei:
"Ik kom met een vervelende mededeling, Heer".
"Oh, nee hoor", zei de Koning, "dat je er bent is al een
geluk".
"Dank u, Sire," ging Anne-Christine onverdroten verder, "maar
ik ben gekomen om u te zeggen dat de vondsten van de opgravingen
op het militaire terrein vannacht zijn gestolen".
De Koning scheen niet erg onder de indruk te zijn. "Die ouwe
rommel? Dat maakt niet uit. Het mooiste heb ik toch al!" en hij
wees op de Kristallen Bol die op zijn bureau stond te glimmen.
"Als het zonlicht er doorheen speelt, is het net of er een klein
wonder gebeurt", zei hij, "kom zelf maar eens kijken".
Anne-Christine durfde nu verder te gaan en ze liep naar het
bureau. Door het raam scheen een zonnestraal recht op de Bol die
in alle denkbare kleuren leek op te lichten. Ze kon haar ogen er
niet vanaf houden. De Koning kwam vlak achter haar staan en begon
zonder iets te vragen aan haar kleren te morrelen. Anne-Christine
liet dit toe en schopte haar schoenen uit. In korte tijd was ze
uitgekleed en werd zij naar een naastgelegen vertrek geleid, waar
een ruim hemelbed voor haar klaar stond. Zonder vragen te stellen
kroop zij erop en bleef netjes wachten.
De Koning had zelf ook weinig moeite om uit zijn kleren te
komen en hij nam een omweg via het voeteneind. Ze zag hoe hij
over het bed naar haar toe kwam kruipen en op haar kwam liggen.
Anne wilde hem omhelzen toen ze voelde hoe hij van haar wilde
genieten, maar op dat moment werd de deur opengesmeten en spatte
het gezicht van de Koning voor haar ogen uiteen. Ze hoorde
schoten en zijn lichaam viel zwaar op haar neer.
"We hebben hem, jongens!" werd er triomfantelijk geroepen en
verstijfd van schrik zag Anne-Christine hoe een gewapende bende
het slaapvertrek van de Koning binnenstormde.
Ofschoon zijn bloed rijkelijk over haar gezicht stroomde,
durfde zij zich niet meer te bewegen. Ze hield haar ogen dicht,
ook toen ze voelde hoe het lichaam van de Koning van haar af werd
gesleurd.
"Kijk dan, z'n hersens liggen op die meid!" riep er een.
"Dat zijn haar eigen hersens, we hebben ze allebei te
pakken!" riep een ander.
Het was allemaal weer even snel voorbij als het begonnen was,
maar het duurde voor Anne's gevoel uren voordat ze zich weer
durfde te bewegen. Eerst liep ze naar een spiegel om te zien wat
er met haar was gebeurd. Pas toen zag ze waarom de opstandelingen
haar niet hadden aangeraakt. Haar gezicht was niet meer
herkenbaar door al het bloed van de Koning dat in een koek begon
op te drogen, maar verder mankeerde ze niets. Anne-Christine
hoefde niet lang naar zichzelf te kijken en meteen begon ze alle
deuren te openen, in de hoop een badkamer te vinden.
Op de binnenplaats was het een lawaai van jewelste. Toen ze
behoedzaam naar buiten keek, zag ze dat dit werd veroorzaakt door
de grappen die de opstandelingen met het lijk van de Koning
uithaalden.
"Ik moet nu snel een badkamer vinden", dacht ze. "Zo dadelijk
komt het leger om de opstand neer te slaan en dan wil ik hier weg
zijn".
Snel liep Anne weer van het raam weg om de overgebleven
deuren van het slaapvertrek van de Koning te onderzoeken. Ze had
geluk, de eerste waarvan ze de knop omdraaide, ging open en
toonde een betegelde kamer met een ruim bad op vergulde pootjes
in de vorm van een zwaan. Ze stapte erin en draaide de kraan
open. Het water was koud en ze liet het niet direkt over haar
lichaam stromen, maar gebruikte haar handen om het op te vangen
en met beetjes tegelijk over haar gezicht te spoelen. Met afschuw
keek ze naar de groeiende plas rood water, waar ze langzaamaan
middenin kwam te staan. Tenslotte waste Anne haar haren net zo
lang totdat ze de zekerheid had dat er niets meer was dat aan het
drama van de afgelopen uren herinnerde. Voordat ze uit het bad
stapte, spoelde ze haar voeten zorgvuldig af.
Terug in het slaapvertrek liep ze zonder te kijken met een
grote boog om het bed heen en in de spiegel kon ze zichzelf van
top tot teen inspecteren.
"Helemaal schoon", zag ze.
Van buiten kwam nog steeds het lawaai van de schreeuwende
menigte. Voorzichtig glurend zag Anne-Christine hoe de
opstandelingen zich tegoed deden aan de wijn uit de vaten, die ze
ergens hadden gevonden. Daarbij knalden zij met hun geweren in de
lucht.
"Op zo'n manier hangen ze voor de avond valt al aan de
hoogste boom", dacht Anne-Christine. "Wegwezen hier...maar niet
zonder de Bol!"
Ze pakte haar kleren op en deed alle moeite om zich zo snel
mogelijk aan te kleden.
"Die strikken komen straks wel", zei ze tenslotte. Ze greep
de Bol en stormde het vertrek uit. Op haar terugtocht door het
paleis vermeed ze de gangen van waaruit geschreeuw en gelach
weerklonk. Nadat ze zich veel had moeten schuilhouden en sommige
gangen twee-drie keer had moeten doorlopen, vond zij uiteindelijk
haar kamer, waar zij haar eigendommen nog onaangeroerd aantrof.
Ze stopte de Bol in haar zadeltas en vond haar weg naar de
stallen, waar haar eigen paard op haar stond te wachten. Het was
niet gezadeld en om tijd te winnen nam zij een ander dier, dat
wel klaar stond. Ze knoopte haar tas aan het zadel, trok de
singelband met al haar kracht strak aan, steeg op en gaf het
paard de sporen. Ondanks dat de stijgbeugels niet goed op haar
lengte waren afgesteld, reed ze in een wilde galop over de
binnenplaats, waar ze te nauwer nood de feestvierders kon
ontwijken.
"Ik geloof dat ik het gehaald heb", dacht ze toen ze langs
het verlaten schildwachthuisje reed. "Wat een gekkenhuis!"
Nog een kwartiertje bleef ze in dit tempo doorrijden, waarna
ze het wat rustiger aan durfde te doen. Het werd al donker toen
ze weer bij de herberg was. De waard wist haar te vertellen dat
Lisabeth was teruggekeerd om hierna samen met Gosseling weer te
verdwijnen. De geleerde had echter wel een brief voor haar
achtergelaten, die de waard meteen aan Anne-Christine
overhandigde.
Op van alle emoties zocht ze naar een stoel om de brief op
haar gemak door te nemen. De inhoud was ingewikkeld. Ze moest hem
meer dan ‚‚n keer lezen en nog kon ze niet alles begrijpen.
Duidelijk was wel dat Gosseling en Lisabeth veel van elkaar
bleken te houden en dat ze samen naar Boven-Mongolie wilden gaan.
Anne-Christine werd hier boos van, ondanks de volgende
zinnen, waarin ze kon lezen wat hem daartoe had gebracht. Hij
ging er van uit dat ze erin geslaagd zou zijn de Bol te
bemachtigen en dat ze over het Moskovisch Servies beschikte.
"Het Servies is voor jou bestemd, evenals de Bol, dat weet ik
zeker. Misschien omdat het net als jij breekbaar is en toch niet
onderhevig aan veroudering. Het kan in zijn kwetsbaarheid de
eeuwen trotseren. De Groten der Aarde hebben geprobeerd om deze
krachten voor hun eigen doel te gebruiken, maar hun bracht het
alleen maar ongeluk. Met het Kristal heb je een poort naar de
toekomst en het verleden. Ik kan het weten, want ik heb het
Kristal in de toekomst in mijn bezit gehad. Laat het niet in een
donkere kast staan, maar probeer het licht er mee te vangen,
zoals op de kommetjes is aangegeven", zo schreef hij. "Probeer
het net zo lang totdat je resultaat ziet. Wees voorzichtig, want
er is ook een duidelijke waarschuwing voor te veel van het goede,
dat weet je. Met drie delen bij elkaar kon het wel eens misgaan,
voor zo iets wordt gewaarschuwd. Ik wens je veel succes en reken
erop dat het Servies aanwijzingen zal geven hoe je me weer terug
zult vinden, zoals je je voorgenomen hebt. Intussen zoek ik samen
met Lisabeth naar de krachten van de Hunnen. Zij zullen ons alle
drie misschien ooit nog eens van pas komen. Graag had ik dit ook
samen met jou gedaan, maar ik heb het gevoel dat zij mijn hulp op
dit moment beter kan gebruiken. Ze is nu eenmaal roekelozer dan
jij. Op ieder tijdstip kan ik ook maar op twee plaatsen tegelijk
aanwezig zijn en niet op drie, dus jij moet het even alleen
doen", zo besloot Govert Gosseling zijn brief.
Anne vond het allemaal heel mooi, maar ze kon haar ogen
nauwelijks meer openhouden en ze ging na een klein hapje eten
naar bed.
Na een wat steviger ontbijt, rekende ze de volgende morgen
met de waard af en vertrok naar Weezebeecke, met meer dan ‚‚n
gedachte in haar hoofd:
"Wat zou er gebeuren als je de zon probeerde te vangen met
het Servies en de Bol? Zou ze dan te weten komen waarom het
Servies in haar handen was gerold? Hoe kon Gosseling zo zeker
opschrijven dat het Kristal aanwijzingen zou geven als het in de
zon werd gezet? Was dat omdat hij het Kristal in de toekomst in
zijn bezit had gehad? Hoe kon hij over de toekomst schrijven
alsof het de verleden tijd betrof?"
Anne-Christine bereikte haar slot na enkele dagen. Het was al
laat in de middag en ze hoopte dat de zon nog krachtig genoeg zou
zijn om het een en ander duidelijk te maken. Zonder zich te
verkleden rende ze de trappen van haar Kasteel op en zocht op de
zolder haar Moskovisch Servies.
Daarna deed ze de ramen van haar werkkamer wijd open en
schoof een tafeltje tot dicht bij het geopende venster. Wat ze al
op het bureau van de Franse Koning had zien gebeuren, herhaalde
zich nu weer. Ieder stuk van het Servies dat in de middagzon werd
neergezet, was in staat om het licht in alle mogelijke
kleurschakeringen te splitsen.
Anne-Christine stond met verbazing te kijken hoe de kleuren
door elkaar liepen als zij haar hoofd maar even bewoog. Toen het
hele Servies op het tafeltje stond, was de kleurenpracht al
overweldigend, maar het werd nog sterker toen zij de Glazen rond
de Karaf in een cirkel begon te rangschikken. Het begon bijna
pijn aan haar ogen te doen. Hoe perfecter de cirkel werd, hoe
duidelijker het werd dat dit Servies heel bijzondere
eigenschappen in zich had.
Tenslotte werd de kleurengloed zo overweldigend dat ze de
indruk kreeg, er middenin te zitten en dat de kamer niet meer
bestond.
"En nu de Bol nog", dacht ze, "waar zou die passen?"
Ze hield hem zoekend boven het Servies, maar het was
duidelijk waar hij hoorde. Haar hand werd als vanzelf naar de
Karaf toegetrokken en toen ze de Bol daarop plaatste, had ze het
gevoel dat niet alleen de ruimte om haar heen was veranderd, maar
dat ze ook werd meegezogen in de tijd.
Overweldigd door de lichtbeelden die elkaar onophoudelijk
afwisselden in de meest bonte vormen, begon ze dingen te zien
waarvan ze wist dat ze niet bestonden, althans niet in de kamer
waarin zij zich nog steeds moest bevinden.
"Dit is de heuvel van Attilla", wist zij toen er een groene
golf over haar werd uitgestort.
"En dat ben ikzelf!" schrok ze, toen direkt daarna een grote
veeg goudblond haar rakelings aan haar voorbij trok.
Toen zij zich wat meer concentreerde, begon het tot haar door
te dringen hoe complex de situatie was. Ze zag zich staan naast
een gedrongen krijgsheer te paard die ze bevelen zag geven, die
ze niet kon horen. Rondom haar heen was de strijd in volle gang,
maar Attilla -ze nam tenminste aan dat hij het was- scheen zich
hiervan weinig aan te trekken. Hij lachte zelfverzekerd naar zijn
Anne terwijl ze wijn dronken uit de Glazen van het Moskovisch
Servies. De strijd leek gunstig te verlopen en ook de
Anne-Christine lachte.
Af en toe kwam er een boodschapper met een bericht. Attilla
werd niet minder vrolijk van het komen en gaan van deze soldaten.
Hierna zag zij hoe een gevangen genomen jonge Prins voor Attilla
werd geleid. Hij was geboeid en droeg nog wat wapens en een tas
op zijn rug. Aan zijn kleding te oordelen was het geen Romein,
want Anne-Christine had op school wel geleerd hoe die eruit
zagen.
"Het is een Prins der Visigothen", bedacht ze. "Atilla streed
tegen een samengevoegd leger".
Op last van de krijgsheer werd de tas van de jonge Prins
omgekeerd. Anne schrok toen hieruit de Kristallen Bol te
voorschijn kwam die nu samen met het Servies voor deze wilde
beelden zorgden. Ze zag hoe Attilla gefascineerd werd door deze
aanwinst, maar hem desondanks aan de Anne-Christine naast hem
schonk. Ze zag ook nog hoe deze hem daarvoor bedankte, waarna de
situatie meteen dramatisch veranderde.
De rijen die voor de verdediging van de commandoheuvel zorg
droegen, leken te gaan wijken onder het plotseling aanstormende
geweld van de Visigothen. Af en toe kwamen de pijlen en lansen
dicht in haar buurt neer. De gevangen genomen Prins keek
zelfverzekerd toe hoe zijn list uitwerkte. Het was aan velen
bekend hoe bijgelovig Attilla was en door deze vreemde combinatie
van gebeurtenissen begon de grote veldheer inderdaad zijn kalmte
te verliezen. Hij gebaarde wild en riep de meest onsamenhangende
bevelen, totdat hij niet lang daarna door een lans werd
getroffen, van zijn paard stortte en in elkaar zakte. Hij stond
weer op, maar hij leek ervan overtuigd dat hij de strijd ondanks
het aanvankelijk gunstige verloop zou gaan verliezen. Hij zocht
zijn meest waardevolle bezittingen, waaronder het Servies bij
elkaar en vocht zich met enkele getrouwen een weg naar de
veiligheid, Anne-Christine in vertwijfeling achterlatend.
De Kristallen Bol gleed uit haar verbaasde handen en rolde de
berg af, waar hij door de vechtende soldaten werd vertrapt en zou
worden bedolven, totdat zij hem eeuwen later op zou graven.
Met het dolkje dat zij aan haar zij droeg, bevrijdde ze de
Prins uit zijn boeien. De strijd was eigenlijk al gestreden. Nu
de aanvoerder het hazepad had gekozen, zocht ook het Hunnenleger
zelf een veilig heenkomen. Hierna volgde een ware triomftocht,
waaraan zowel de Prins als Anne deelnamen.
Het duizelde haar allemaal. Ze had het gevoel dat de beelden
elkaar in een razend tempo afwisselden en dat ze geen tijd had om
het allemaal tot zich te laten doordringen. Af en toe deed ze
haar ogen dicht en als ze die dan weer open deed, had ze een
enorme sprong in de tijd gemaakt. Soms was ze door een enkele
keer haar ogen te sluiten uren en dan weer jaren verder.
Na de slag op de Catalaunische Velden toonden de beelden een
onafzienbare rij kastelen, huwelijken en geboorten. Af en toe zag
zij zichzelf lopen, de ene keer als kind, dan weer volwassen.
Soms ook meende zij anderen te herkennen in de draaikolk vam
belevenissen.
Toen zij haar ouders zag, wist ze dat er spoedig een einde
aan moest komen, maar hierin had ze zich vergist. Bij de eerste
beelden van Pennickx sloeg ze de handen voor haar ogen.
"Nee, niet nog eens!" hoorde ze zichzelf roepen en ze durfde
pas na lange tijd weer te kijken. Ze begreep dat ze zich nu in de
toekomst moest bevinden. Er reden geen koetsen met paarden meer
en alles was groter dan ze ooit had gezien, de huizen, de
mensenmassa's en de schepen, waarvan ze niet wist wat ze er mee
aan moest. Weer zag ze zichzelf, nu in het gezelschap van
Gosseling.
"Zo krijg ik hem dus weer te zien!" ging het in een flits
door haar heen en toen had ze er genoeg van. Ze tilde de Bol van
de Karaf.
"Onbegrijpelijk", was alles wat ze uit kon brengen toen ze
zich uitgeput in een stoel liet vallen. Nog steeds was de kamer
gevuld met elkaar afwisselende flarden, maar zij vormden geen
duidelijke beelden meer. Ze reikte naar de Karaf die ze uit de
zon op de grond zette.
"Onbegrijpelijk", zei ze nog een keer.
Hoe lang ze zo bleef zitten werd haar niet duidelijk, ze had
ieder gevoel voor tijd verloren. Tenslotte vond ze toch kracht
genoeg om het Kristal veilig op te bergen. Toen ze terugkwam was
de kamer weer de vertrouwde omgeving die hij altijd was geweest.
Even nog ging Anne in haar stoel zitten totdat ze het niet meer
uithield en ze opsprong.
"Ik ga kijken of Ruyters er is", sprak ze bij zichzelf. De
zon was niet merkbaar gedaald toen Anne-Christine het Slot
verliet op weg naar het huisje van de Rentmeester. Ruyters kwam
net naar buiten met een gieter in zijn hand om zijn moestuintje
te besproeien.
"Nee maar, u bent terug!", riep hij verbaasd uit. "Alles is
toch goed gegaan, hoop ik?"
"Ja hoor", antwoordde ze, "maar ik wilde vragen of je zin had
om een eindje met me te wandelen. De zon gaat nu zo mooi onder".
"Maar natuurlijk", zei de oude Rentmeester en hij zette zijn
gieter neer. "Dat is een hele eer".
Hij bood haar zijn arm aan en zo liepen ze ‚‚n van de
zanderige weggetjes op, waar Anne-Christine vroeger eindeloos had
gespeeld.
"Er is toch niets misgegaan op uw laatste reis?" vroeg hij
nogmaals bezorgd.
"Nee hoor, maar ik kan je lang niet alles vertellen, daarvoor
is het allemaal veel te ingewikkeld", was haar antwoord.
"Ik ben al oud en als u het al niet meer kunt begrijpen, dan
hoef ik er helemaal niet meer aan te beginnen", verzuchtte
Ruyters. "Ik hoop alleen dat u gelukkig bent".
Ze gaf niet onmiddellijk antwoord.
"Ik denk het wel", zei ze tenslotte.