Na tien lange dagen ratelde de Transsyldavische koets
eindelijk weer over de oprijlaan van het Kasteel van den
Weezebeecke. Kasteelvrouwe Anne-Christine was blij dat ze de reis
zonder veel tegenslagen had volbracht.
Het was altijd mogelijk geweest dat de Grootvorst van
Transsyldavi‰ haar bedrog zou hebben ontdekt en dat hij haar zou
hebben laten arresteren of dat een overijverige douaneambtenaar
in haar mandje het Moskovische Servies met zijn onschatbare
waarde zou hebben ontdekt.
Maar dit alles was niet gebeurd en Anne-Christine was nu nog
maar enkele passen van haar voordeur verwijderd. Toen het rijtuig
voor de ingang stilhield en de koetsier voor de laatste maal het
kleine deurtje voor haar opendeed, legde zij twee linnen zakjes
met geld in zijn hand.
De koets ratelde weg nadat de koetsier zich bij zijn collega
op de bok had gevoegd. Hierna was Anne-Christine weer alleen. Ze
zocht naar de sleutel van de hoofdingang van haar Kasteel toen
haar oog viel op een man die kennelijk op haar stond te wachten.
Ze liep naar de ingang en vroeg hem:
"Kan ik u ergens mee van dienst zijn?"
De man tilde zijn hoge hoed beleefd op.
"Wellicht", zei hij, "wellicht. Mijn naam is Govert Gosseling
en ik zoek een dame, genaamd Anne-Christine van den Weezebeecke".
"Die staat voor u, mijnheer Gosseling", antwoordde
Anne-Christine, "maar tenzij het erg urgent is, wilde ik u
verzoeken morgen terug te komen, want ik heb een lange en
vermoeiende reis achter de rug".
"Zo'n verzoek zou ik niet durven weigeren", zei Govert
Gosseling, "schikt het u als ik u morgenochtend vroeg nogmaals
bezoek? Intussen verblijf ik in het Zwaantje in Weezebeecke".
"Uitstekend", zei Anne-Christine die haar sleutel inmiddels
had gevonden en de deur opende.
De volgende morgen belde Govert Gosseling rond een uur of
tien aan. Anne-Christine was erop voorbereid en hoewel ze nog
geen personeel had, had zij voor koffie weten te zorgen.
"En mijnheer Gosseling, wat brengt u hier?" vroeg zij toen
zij hem binnen had gelaten.
"Het is een lang verhaal, mevrouw", begon Govert Gosseling,
"maar ik wil het u graag vertellen. Het begon een tweetal weken
geleden toen ik op straat een scherf van een kommetje vond. Dit
kommetje".
Govert Gosseling haalde een voorwerp, dat Anne-Christine maar
al te goed kende, onder zijn jas vandaan.
"Dat is het Attilla-kommetje van mijnheer Pennickx", zei ze
meteen.
"Ah, U herkent het, daar ben ik blij om", ging mijnheer
Gosseling verder. "U zult dan wellicht ook weten hoe het op
straat terecht is gekomen".
"Ik heb het gebroken en daarna bij het vuilnis weggedaan. Ik
was dienstmeisje bij de heer Pennickx, weet u".
"Ja, dat weet ik", zei Gosseling terwijl hij het hoofdvertrek
van het Slot van den Weezebeecke uitvoerig in zich opnam. "In die
paar weken is er wel wat veranderd".
"Dat is mijn zaak, mijnheer Gosseling!" riep Anne-Christine.
"Bent u alleen gekomen om me dat te vertellen?"
Gosseling scheen van haar uitval te schrikken.
"Nee, nee, zeker niet. Staat u mij toe dat ik verder ga met
mijn verhaal?"
"Graag", zei Anne-Christine die al weer wat kalmeerde.
"Welnu, ik ben historicus van beroep en vond het vreemd om
zomaar op straat een deel van een Attillakommetje aan te treffen,
dat kunt u zich voorstellen. Aan voorbijgangers heb ik gevraagd
waar die scherf mogelijkerwijs vandaan zou komen. Zij vertelden
mij dat de kar met vuilnis juist was gepasseerd en dat de scherf
daar misschien vanaf was gevallen. Hierop ben ik naar de
vuilstort gegaan en heb daar enige tijd rondgelopen voordat ik
een tweede scherf tegenkwam. Niet ver uit de buurt hiervan trof
ik nog meer van dergelijke restanten aan, samen dit kommetje
vormend, alsmede veel kristalresten, waar ik het zo dadelijk nog
met u over wil hebben".
"Wilt u wat koffie?" vroeg Anne-Christine die zich niet
helemaal op haar gemak voelde bij deze onbekende heer die met
zijn priemende oogjes vanachter zijn brilletje dwars door haar
heen leek te kunnen kijken.
"Graag mevrouw", zei Govert Gosseling. "Ik overval u
misschien met mijn verhaal?"
"Dat doet u zeker", zei de kasteelvrouwe, "maar ik ben wel
wat gewend, dus gaat u verder".
"Thuis gekomen met mijn scherven heb ik geprobeerd het geheel
te reconstrueren. Ik kwam uit op dit kommetje, dat nu volledig is
en op een aantal kristallen glazen en een karaf, allemaal
goedkoop spul zonder historische waarde. Dit laatste kan niet
worden gezegd van het kommetje. Normaal zijn dit soort voorwerpen
niet veel waard, maar door de bijzondere inscripties is deze
uniek in zijn soort".
"Wat is er zo uniek aan de inscripties?" wilde Anne-Christine
weten. "Ziet u, de meeste Attilla-kommetjes werden in China
voorzien van karakters die -zoals te verwachten is- wensen van
voorspoed en geluk uitdrukken, maar bij deze inscriptie is het
anders. De tekst van dit kommetje vermeldt het bestaan van iets
waardevols, iets dat in de tijd van Attilla van ongekende
schoonheid was. Het kon de zon vangen, staat er onder meer op".
"Heeft u enig idee wat dat kan zijn?" vroeg Anne-Christine.
"Een idee heb ik wel, maar zeker weten doe ik het niet", zei
de historicus. "Ik denk dat het een glazen voorwerp was, of
wellicht meerdere glazen voorwerpen die als brandglas konden
werken. Goed helder glas was zeldzaam in de tijd van Attilla.
Alleen in China verstond men de kunst van het glasmaken in die
tijd in enige mate".
"En wat wilt u van mij?" vroeg Anne-Christine.
"Laat u mij mijn verhaal eerst verder afmaken", zei Govert
Gosseling. "Ik heb mij tot een kenner van porselein en kristal
gewend..."
"Genaamd Adriaan Aardewerk", vulde Anne-Christine hem aan.
"U weet alles al", lachte Gosseling fijntjes. "Inderdaad, het
was Aardewerk tot wie ik mij wendde. Hij leek mij enigszins
verlegen te zijn met mijn vondst. Hij zei dat het een deel was
van de erfenis van de heer Pennickx, dat hij daar meer van deze
kommetjes had gezien, maar dat ik mij beter tot u kon wenden
voordat ik naar de heer Pennickx zou gaan. Zonder door te vragen
heb ik zijn raad opgevolgd. Ik ben naar Weezebeecke afgereisd om
u vervolgens hier niet aan te treffen. U bent in Weezebeecke
echter bekend genoeg en ik kwam al veel over u te weten, onder
meer hoe u als dienstmeisje in het bezit bent gekomen van dit
Kasteel en dat de Gezant van de Grootvorst van Transsyldavi‰ niet
lang ervoor zijn oog op het Kasteel heeft laten vallen, maar het
desondanks niet heeft gekocht. Men wist dat u niet meer in
Weezebeecke was en ook ongeveer de datum waarop u moet zijn
vertrokken. Ik vermoedde dat u naar Transsyldavi‰ was gegaan en
heb, rekening houdend met de reistijd, nog enkele dagen op uw
komst gewacht".
"En met succes", zei Anne-Christine, "want nu treft u mij
hier. Ik heb echter nog steeds geen antwoord op mijn vraag wat ik
voor u kan doen".
"Gelijk heeft u", ging Govert Gosseling verder. "Ik mag mij
natuurlijk niet met uw zaken bemoeien, maar ik heb de vrijheid
genomen bepaalde feiten op een rijtje te zetten en ben tot de
conclusie gekomen dat u inderdaad degene bent die over alle
informatie moet beschikken, zoals Aardewerk mij suggereerde. Niet
alleen heeft u bij Pennickx gewerkt, u heeft waarschijnlijk ook
connecties met de Grootvorst van Transsyldavi‰, die voornamelijk
bekend is vanwege zijn jacht op het Moskovisch Servies. Bovendien
trof ik in de buurt van het Attilla-kommetje de resten van een
ander servies aan, dat uit ongeveer evenveel delen bestond.
Tevens is uw welstand in korte tijd aanzienlijk veranderd".
"Mijnheer Gosseling", sprak de kasteelvrouwe koeltjes, "u
heeft nu heel duidelijk een beeld van uzelf geschetst als dat van
iemand die geen omgangsvormen heeft. U ziet eruit als een heer,
met uw hoge hoed, uw rotting en uw cape, maar dat bent u niet.
Integendeel, uw belangstelling gaat uit naar mijn prive-leven en
u krijgt nog zeer weinig tijd voordat ik u vraag mijn huis te
verlaten".
"Welnu", ging de historicus verder, "ik heb mij tot u gewend
niet omdat uw prive-leven mij interesseerde, maar uit oprechte
wetenschappelijke belangstelling. Allengs kwam bij mij echter het
beeld naar voren dat er wel wat meer aan de hand moest zijn dan
een paar toevallige scherven op straat. De combinatie van het
Moskovisch Servies en een afwijkende inscriptie op een
Attillakommetje komt men niet iedere dag tegen, is het niet?
Vooral niet als de tekst in bedekte termen gewag maakt van
glaswerk van ongekende schoonheid. U heeft gelijk dat ik mij niet
met uw zaken mag bemoeien, maar aan de andere kant kan een
samenwerking tussen ons zeer profijtelijk voor ons beiden zijn.
Ik wilde u daarom een voorstel doen".
"Dat wordt dan tijd", zei Anne-Christine, "daar zit ik al
geruime tijd op te wachten".
"Ik zal u zeggen wat ik van u vraag", zei de geleerde. "Ik
verzoek u om mij raad te geven over de resterende kommetjes bij
de heer Pennickx. Verder hoef ik niets, maar dan ook niets van u
te weten".
Anne-Christine moest lang nadenken.
"De kommetjes zaten in een kist die, samen met de inhoud van
andere kisten, de erfenis van de oom van de heer Pennickx
vormden. Hij gaf mij op ‚‚n van de eerste dagen de opdracht om de
kommetjes schoon te maken, waarbij er ‚‚n brak. Die heb ik
terstond weggegooid, evenals het glaswerk uit de andere kist, dat
de dagen erop brak. Zo moet het op de vuilstort terecht gekomen
zijn".
"Hiermee zegt u weinig nieuws" zei de Govert Gosseling
enigszins teleurgesteld.
"Mijnheer, ik weet wel meer, maar ik heb geen enkele reden om
u dat te vertellen als ik niet weet wat uw belang bij de zaak
is".
"Ik begrijp het", zei Gosseling, "ik zal open kaart met u
spelen. De inscriptie maakt behalve van het kostbare voorwerp ook
vermelding van andere kostbaarheden. Zij zijn alle verloren
gegaan bij de slag op de Catalaunische Velden, die door Attilla
werd verloren. Op de overige kommetjes moet zijn aangegeven waar
deze slag precies heeft plaatsgevonden. In ieder geval staat het
niet op dit exemplaar".
"Is deze plaats dan niet bekend?" vroeg Anne-Christine.
"Wat noemt men bekend?" vroeg de geleerde. "Wij weten dat
deze zich moet hebben afgespeeld dicht bij de Marne in Frankrijk,
maar de geschiedenis verhaalt alleen van een heuvel om het bezit
waarvan een nacht lang is gestreden tussen de Hunnen en de
samengevoegde legers van de Romeinen en de Visigothen. Deze
laatsten hebben de strijd in hun voordeel beslecht en Attilla
trok zich hierna terug in de richting van de Donau".
"En u denkt dat de plaats nauwkeuriger is weergegeven op de
kommetjes van de heer Pennickx?" vroeg Anne-Christine.
"Zo is het. Heeft u ze aan een nauwkeurig onderzoek kunnen
onderwerpen?" vroeg Gosseling zich af.
"Nee, helaas niet. Ik heb ze allemaal in mijn handen gehad,
maar ik heb geen aandacht geschonken aan de inscripties, die mij
onbegrijpelijk voorkwamen. Maar wat denkt u met kennis omtrent de
plaats van het slagveld te kunnen doen?" was haar tegenvraag.
Gosseling wist het niet direkt. "Het is duidelijk dat het
Moskovisch Servies daar niet meer te vinden is. Het is algemeen
bekend dat dit door Tsaar Wladimir aan de Tsarina is geschonken,
eeuwen en eeuwen nadat Attilla overleden is. De veldheer zelf of
iemand anders heeft het waarschijnlijk van het slagveld kunnen
redden. Misschien dat op de Catalaunische Velden wel de rest van
de schat begraven ligt en dat de inscripties op de kommetjes
daarover uitsluitsel kunnen geven. Misschien ook dat de kommetjes
tezamen met het Moskovisch Servies een geheim van de
Catalaunische Velden kunnen ontsluieren. Ik gok maar wat. Waar ik
wel zeker van ben, is dat u van deze zaak meer afweet en dat we
wellicht tot een oplossing kunnen komen als u mij alles vertelt".
"Dat is erg veel gevraagd, mijnheer Gosseling. Inderdaad
heeft u door een toevallige samenloop van omstandigheden de
terechte indruk gekregen dat ik van wat ontbrekende schakels op
de hoogte ben, maar dat maakt nog niet dat ik deze informatie zo
maar aan u zal mededelen. Ik kan u echter wel proberen te helpen
om de kommetjes te verwerven".
Bij deze mededeling begonnen de ogen van de geschiedkundige
te glinsteren.
Ze ging verder:
"Kopen zal weinig zin hebben. Pennickx heeft al eens gezegd
dat hij niet verlegen zit om een paar daalders en als we voor
deze kommetjes veel geld bieden, zal zijn achterdocht worden
gewekt en zal hij willen weten waarom ze ons zoveel waard zijn.
Aardewerk heeft hem al wijs gemaakt dat hun waarde niet al te
hoog is. Dat is een tegenvaller. Er zit dus weinig anders op dan
dat ik naar Pennickx ga om weer voor enige tijd zijn dienstmeisje
te zijn".
"Wilt u op zo'n manier de inscripties van de kommetjes
overnemen?" vroeg Gosseling.
"Misschien wel, misschien dat het verstandiger is om ze van
hem te ontvreemden", was haar berekenende antwoord. "Dat zullen
we ter plaatse wel zien. Wij reizen gewoon samen naar Aardewerk
en Penninckx en daarna keren wij met de kommetjes naar het
Kasteel terug. Daar kunt u in alle rust de inscripties proberen
te ontcijferen".
"En u kunt dan een oogje op mij houden!" zei de historicus
sluw over zijn brilletje loerend.
Een paar dagen later stond Anne-Christine op de stoep van het
huis van Pieter Pennickx. Gosseling had zijn intrek genomen in
zijn eigen huis. Het was inmiddels meer dan een maand geleden dat
zij de deur van Pennickx' huis voor het laatst achter zich had
dicht getrokken en ze was benieuwd of hij intussen een nieuwe
meid had gevonden.
Nadat ze al haar moed had verzameld, trok zij aan de bel. Zij
hoorde de snelle pas van het dienstmeisje dat haar daarna
opendeed.
"Ja?" vroeg deze, terwijl ze Anne-Christine, ook als
dienstmeisje gekleed, met enige verbazing bekeek.
"Is de heer Pennickx aanwezig, ik zou hem graag spreken. Mijn
naam is Johanna", zei Anne-Christine.
"Ik heet Lisabeth", zei het andere meisje. "Hij is thuis. Ik
zal vragen of hij je wil zien" en weg was ze.
"Kom maar mee", zei ze, toen ze terug was, "je moet hier even
wachten. Mijnheer Pennickx komt zo".
Ze wees Anne-Christine op een stoel in de antichambre. Anne
nam hierop plaats en wachtte op het moment dat Pieter Pennickx
binnen zou komen. Intussen zag zij de kommetjes op het dressoir
staan, zoals zij ze er zelf had neergezet.
"Hoe durf je hier nog binnen te komen", bulderde Pennickx
toen hij even later opgewonden binnenstapte. "Je hebt je niet
alleen niet aan je woord gehouden, maar je hebt mij ook zonder
dienstmeid laten zitten, toen je zomaar wegbleef".
"Ik weet het, mijnheer Pennickx" zei het zogenaamde
dienstmeisje bedeesd, "ik was wat overstuur die dag en nu ben ik
teruggekomen om te proberen weer goed te maken wat ik allemaal
verkeerd heb gedaan".
"Dat verandert de zaak. Men moet de zondaren vergeven,
alhoewel dat in jouw geval niet mee zal vallen. Je hebt mijn hele
servies gebroken en je bent daarna van de aardbodem verdwenen".
"Ik zal voor u werken, mijnheer, net zolang totdat ik het heb
terugbetaald".
"Je bent me meer dan alleen geld schuldig", bromde Pennickx.
"Morgen mag je op een andere manier je schuld kwijtschelden als
mijn bankier langskomt. Er is nogal wat voor nodig om hem gunstig
te stemmen en daar kan je me goed bij helpen".
"Dank u wel, mijnheer", zei Johanna opgelucht.
"Je moet maar zolang bij Lisabeth intrekken, want ik heb geen
twee kamers voor dienstboden beschikbaar", zei Pennickx voordat
hij zich omdraaide en weer aan het werk ging.
Hierop liep Johanna naar de keuken waar zij aan Lisabeth in
grote lijnen haar verhaal kwijt kon.
"Zet je spulletjes maar in onze kamer, het bed is groot
genoeg voor ons twee", was haar lakonieke antwoord.
Lisabeth ging verder met haar avondmaaltijd en Johanna ging
het bestek poetsen. 's Avonds zorgden zij voor de koffie en de
port van Pennickx, die nog steeds bezig was met zijn omvangrijke
boekhouding. Erg vrolijk zag hij er niet uit. Steeds weer opnieuw
maakte hij berekeningen, die even zo vaak niet het door hem
beoogde resultaat leken op te leveren.
"Ga beiden maar naar bed, morgen heb ik jullie harder nodig
dan nu", zei hij, nauwelijks uit zijn boeken opkijkend. De beide
meisjes wensten hem een goede nacht en gingen gezamelijk naar hun
kamer.
Toen Pennickx de deur dicht hoorde gaan, maakte hij zich van
zijn werk los en sloop naar de kamer van zijn twee dienstboden.
Binnen hadden de meisjes de kaarslantaarn aangestoken, die een
helder licht gaf. Door het sleutelgat loerend zag hij hoe
Lisabeth zich uitkleedde voor Anne-Christine, die al onder de
dekens moest liggen, want hij zag haar niet.
"Wat ben je toch mooi en lief", hoorde hij Lisabeth zeggen.
"Mag ik met je vrijen?" vroeg ze hierna, waarop ze zich
tussen het beddegoed liet glijden.
Pennickx genoot zichtbaar van de geluiden en bewegingen die
hij kon waarnemen. Het duurde een paar uur voordat het
liefdesspel eindelijk afgelopen was en beide meisjes in elkaars
armen leken te gaan slapen. Pennickx sloop weer terug naar zijn
werkkamer, waar hij hoofdschuddend zijn werkzaamheden voortzette,
totdat de meisjes hem de volgende ochtend daar nog steeds
rekenend aantroffen.
"Breng maar snel koffie", zei hij en Johanna en Lisabeth
wilden meteen aan het werk gaan om Pennickx hiervan te voorzien.
"Met Johanna moet ik nog even apart spreken", zei hij zonder
op te kijken.
Johanna bleef hierop vragend staan totdat Lisabeth de deur
achter zich dicht had gedaan.
"Luister eens", begon Pennickx, "vanochtend komt mijn bankier
en het kan geen kwaad om hem in een goede bui te brengen. Ik heb
geld van hem nodig en daar kan jij me bij helpen. Als je op een
seintje van mij met de koffie over zijn kleren wilt morsen en hem
daarna mee naar de keuken kan lokken, dan zal ik je straf
kwijtschelden, tenminste, als je hem daar eens lekker verwent".
"Is dat geen bedrog?" vroeg Johanna zich af.
"Welnee", sprak Pennickx, "ik zit momenteel gewoon een
beetje krap bij kas, maar dat kan nooit lang duren, alleen,
bankiers zijn zo vreselijk wantrouwend. Altijd willen ze dat je
alles in orde hebt en nu het met de handel wat slechter gaat
worden ze meteen nerveus".
"Oh, als dat alles is, dan wil ik u dat plezier wel doen",
zei Johanna.
"Ik reken op je. Lisabeth blijft hier totdat ik een nieuwe
sigaar opsteek. Dan gaat ze jou opdracht geven om de koffie te
serveren en jij komt even later binnen en je gooit alles
zogenaamd per ongeluk over zijn kleren", zei Pennickx. "Ga nu
maar aan je werk".
Een uur of wat later werd er op de voordeur geklopt. Toen
Lisabeth opendeed, zag ze meteen dat het de bankier moest zijn.
Ze liet hem direkt naar de werkkamer van mijnheer Pennickx gaan
en bleef binnen naast de ingang wachten.
Pieter Pennickx zat achter een opgeruimd bureau en blikte
opgewekt de wereld in.
"Goedemorgen Pieter, hoe staan de zaken?" sprak bankier van
Beuningen.
"Niet kwaad, niet kwaad. Ga zitten kerel", was het antwoord
en Pennickx wees op een ruime stoel. "De aandelen zijn niet veel
waard momenteel, maar dat is een prima tijd om aan te kopen, ze
kunnen dan alleen nog maar stijgen en dat betekent geld in het
laatje", voegde hij eraan toe.
"En daarvoor wilde je van me lenen?" was de vraag van van
Beuningen. "Je weet, we lenen alleen geld aan mensen die
voldoende onderpand hebben. Je schuld bij ons is al niet gering
en we zijn eigenlijk benieuwd of daar voldoende tegenover staat.
Voor ons is het niet onaantrekkelijk om degenen met meer schuld
dan vordering te failleren. Zo komen wij in het bezit van heel
wat aandelen die -je zei het al- alleen maar kunnen stijgen".
Bij Pennickx kon er geen lachje af, toen hij deze woorden
moest aanhoren.
"Veel hangt af van de balans die je ons weet te overleggen",
ging de bankier onverstoorbaar door.
"Daar heb ik de hele avond aan gewerkt en die is pico-bello
in orde, maak je maar geen zorgen. Hier is hij".
Pennickx overhandigde aan van Beuningen een lange lijst met
getallen die de bankier ogenblikkelijk begon door te nemen.
"Maar wil je geen sigaar en geen koffie, dan neem ik zelf ook
wat", vroeg Pennick en hij stak zijn sigaar op.
"Ja graag, dat zou het werk er wel wat eenvoudiger op maken,
want je hebt niet al te duidelijk geschreven. Dit gaat op zo'n
manier wel de nodige tijd kosten".
"Ach wat, het is dik in orde", was het laatste dat Lisabeth
hoorde voordat zij Johanna ging halen.
Johanna stond al klaar, niet in haar kleding van
dienstmeisje, maar gekleed zoals een kasteelvrouwe dat toekwam.
Zij liep de kamer van Pennickx binnen met de woorden 'stoor ik?'.
De bankier stond verbaasd op en gaf haar een handkus, zoals
hij dat gewend was te doen.
"Anne-Christine van den Weezebeecke", zei ze, "en u bent?"
"Henri van Beuningen" antwoordde de bankier.
"In dat geval kan ik u van dienst zijn, mijnheer van
Beuningen. Van die rekening van mijnheer Pennickx klopt niet
veel. Zijn saldo is op dit moment geenszins gelijk aan het
positieve bedrag dat hij u voorspiegelt. Om precies te zijn heb
ik gisteravond alles nagerekend toen mijnheer Pennickx andere
bezigheden had. Ik kom uit op een negatief saldo van bijna
duizend daalder. Hier zijn mijn bevindingen".
Ze overhandigde de bankier een overzichtelijke lijst getallen
die een negatief saldo uitwezen.
"Je zit de boel toch niet te bedotten, Pennickx, want in dat
geval ben je een failliet man", stelde de bankier.
"Dat zit hij wel, mijnheer van Beuningen", zei
Anne-Christine, "maar hij kan het niet helpen. Leugen en bedrog
zitten in zijn aard. Desondanks wil ik voor hem opkomen en hem
uit de brand helpen. Voor duizend daalder wil ik wel wat van hem
overnemen, zodat hij weer in de zwarte cijfers komt in plaats van
in de rode".
Ze keek spiedend rond. "Er is hier weinig van waarde. Het
meeste is namaak. Voor die kommetjes daar wil ik nog wel wat
geven, geen duizend daalder natuurlijk, tenzij hij toestaat dat
Lisabeth met mij meegaat naar het Slot van den Weezebeecke. Zelf
heeft zij hieraan al de voorkeur gegeven".
"Wat zeg je ervan, Pieter?" vroeg de bankier terwijl hij zijn
client vragend aankeek.
"Accoord", zei deze verslagen.
"Hierin zit het geld", zei Anne-Christine die een rinkelend
zakje op tafel legde. Hierop liep zij naar het dressoir en
stapelde de kommetjes in haar mandje.
"Gegroet heren!" zei zij toen ze samen met Lisabeth naar
buiten liep, beide mannen vol verbazing achterlatend.
"Op naar Weezebeecke!" zei Anne-Christine toen ze met
Lisabeth en Gosseling in de koets zat. "Ze laten zich er toch
telkens weer tussen nemen", zei ze zelfvoldaan.
"Niet allemaal", zei Govert Gosseling over zijn kleine
brilletje recht in haar ogen kijkend, "niet allemaal".