Het Moskovisch Servies 1.4


Na tien lange dagen ratelde de Transsyldavische koets eindelijk weer over de oprijlaan van het Kasteel van den Weezebeecke. Kasteelvrouwe Anne-Christine was blij dat ze de reis zonder veel tegenslagen had volbracht.
Het was altijd mogelijk geweest dat de Grootvorst van Transsyldavi‰ haar bedrog zou hebben ontdekt en dat hij haar zou hebben laten arresteren of dat een overijverige douaneambtenaar in haar mandje het Moskovische Servies met zijn onschatbare waarde zou hebben ontdekt.
Maar dit alles was niet gebeurd en Anne-Christine was nu nog maar enkele passen van haar voordeur verwijderd. Toen het rijtuig voor de ingang stilhield en de koetsier voor de laatste maal het kleine deurtje voor haar opendeed, legde zij twee linnen zakjes met geld in zijn hand.

De koets ratelde weg nadat de koetsier zich bij zijn collega op de bok had gevoegd. Hierna was Anne-Christine weer alleen. Ze zocht naar de sleutel van de hoofdingang van haar Kasteel toen haar oog viel op een man die kennelijk op haar stond te wachten. Ze liep naar de ingang en vroeg hem:
"Kan ik u ergens mee van dienst zijn?"
De man tilde zijn hoge hoed beleefd op.
"Wellicht", zei hij, "wellicht. Mijn naam is Govert Gosseling en ik zoek een dame, genaamd Anne-Christine van den Weezebeecke".
"Die staat voor u, mijnheer Gosseling", antwoordde Anne-Christine, "maar tenzij het erg urgent is, wilde ik u verzoeken morgen terug te komen, want ik heb een lange en vermoeiende reis achter de rug".
"Zo'n verzoek zou ik niet durven weigeren", zei Govert Gosseling, "schikt het u als ik u morgenochtend vroeg nogmaals bezoek? Intussen verblijf ik in het Zwaantje in Weezebeecke".
"Uitstekend", zei Anne-Christine die haar sleutel inmiddels had gevonden en de deur opende.

De volgende morgen belde Govert Gosseling rond een uur of tien aan. Anne-Christine was erop voorbereid en hoewel ze nog geen personeel had, had zij voor koffie weten te zorgen.
"En mijnheer Gosseling, wat brengt u hier?" vroeg zij toen zij hem binnen had gelaten.
"Het is een lang verhaal, mevrouw", begon Govert Gosseling, "maar ik wil het u graag vertellen. Het begon een tweetal weken geleden toen ik op straat een scherf van een kommetje vond. Dit kommetje".
Govert Gosseling haalde een voorwerp, dat Anne-Christine maar al te goed kende, onder zijn jas vandaan.
"Dat is het Attilla-kommetje van mijnheer Pennickx", zei ze meteen.
"Ah, U herkent het, daar ben ik blij om", ging mijnheer Gosseling verder. "U zult dan wellicht ook weten hoe het op straat terecht is gekomen".
"Ik heb het gebroken en daarna bij het vuilnis weggedaan. Ik was dienstmeisje bij de heer Pennickx, weet u".
"Ja, dat weet ik", zei Gosseling terwijl hij het hoofdvertrek van het Slot van den Weezebeecke uitvoerig in zich opnam. "In die paar weken is er wel wat veranderd".
"Dat is mijn zaak, mijnheer Gosseling!" riep Anne-Christine. "Bent u alleen gekomen om me dat te vertellen?"
Gosseling scheen van haar uitval te schrikken.
"Nee, nee, zeker niet. Staat u mij toe dat ik verder ga met mijn verhaal?"
"Graag", zei Anne-Christine die al weer wat kalmeerde.
"Welnu, ik ben historicus van beroep en vond het vreemd om zomaar op straat een deel van een Attillakommetje aan te treffen, dat kunt u zich voorstellen. Aan voorbijgangers heb ik gevraagd waar die scherf mogelijkerwijs vandaan zou komen. Zij vertelden mij dat de kar met vuilnis juist was gepasseerd en dat de scherf daar misschien vanaf was gevallen. Hierop ben ik naar de vuilstort gegaan en heb daar enige tijd rondgelopen voordat ik een tweede scherf tegenkwam. Niet ver uit de buurt hiervan trof ik nog meer van dergelijke restanten aan, samen dit kommetje vormend, alsmede veel kristalresten, waar ik het zo dadelijk nog met u over wil hebben".
"Wilt u wat koffie?" vroeg Anne-Christine die zich niet helemaal op haar gemak voelde bij deze onbekende heer die met zijn priemende oogjes vanachter zijn brilletje dwars door haar heen leek te kunnen kijken.
"Graag mevrouw", zei Govert Gosseling. "Ik overval u misschien met mijn verhaal?"
"Dat doet u zeker", zei de kasteelvrouwe, "maar ik ben wel wat gewend, dus gaat u verder".
"Thuis gekomen met mijn scherven heb ik geprobeerd het geheel te reconstrueren. Ik kwam uit op dit kommetje, dat nu volledig is en op een aantal kristallen glazen en een karaf, allemaal goedkoop spul zonder historische waarde. Dit laatste kan niet worden gezegd van het kommetje. Normaal zijn dit soort voorwerpen niet veel waard, maar door de bijzondere inscripties is deze uniek in zijn soort".
"Wat is er zo uniek aan de inscripties?" wilde Anne-Christine weten. "Ziet u, de meeste Attilla-kommetjes werden in China voorzien van karakters die -zoals te verwachten is- wensen van voorspoed en geluk uitdrukken, maar bij deze inscriptie is het anders. De tekst van dit kommetje vermeldt het bestaan van iets waardevols, iets dat in de tijd van Attilla van ongekende schoonheid was. Het kon de zon vangen, staat er onder meer op".
"Heeft u enig idee wat dat kan zijn?" vroeg Anne-Christine.
"Een idee heb ik wel, maar zeker weten doe ik het niet", zei de historicus. "Ik denk dat het een glazen voorwerp was, of wellicht meerdere glazen voorwerpen die als brandglas konden werken. Goed helder glas was zeldzaam in de tijd van Attilla. Alleen in China verstond men de kunst van het glasmaken in die tijd in enige mate".
"En wat wilt u van mij?" vroeg Anne-Christine.
"Laat u mij mijn verhaal eerst verder afmaken", zei Govert Gosseling. "Ik heb mij tot een kenner van porselein en kristal gewend..."
"Genaamd Adriaan Aardewerk", vulde Anne-Christine hem aan.
"U weet alles al", lachte Gosseling fijntjes. "Inderdaad, het was Aardewerk tot wie ik mij wendde. Hij leek mij enigszins verlegen te zijn met mijn vondst. Hij zei dat het een deel was van de erfenis van de heer Pennickx, dat hij daar meer van deze kommetjes had gezien, maar dat ik mij beter tot u kon wenden voordat ik naar de heer Pennickx zou gaan. Zonder door te vragen heb ik zijn raad opgevolgd. Ik ben naar Weezebeecke afgereisd om u vervolgens hier niet aan te treffen. U bent in Weezebeecke echter bekend genoeg en ik kwam al veel over u te weten, onder meer hoe u als dienstmeisje in het bezit bent gekomen van dit Kasteel en dat de Gezant van de Grootvorst van Transsyldavi‰ niet lang ervoor zijn oog op het Kasteel heeft laten vallen, maar het desondanks niet heeft gekocht. Men wist dat u niet meer in Weezebeecke was en ook ongeveer de datum waarop u moet zijn vertrokken. Ik vermoedde dat u naar Transsyldavi‰ was gegaan en heb, rekening houdend met de reistijd, nog enkele dagen op uw komst gewacht".
"En met succes", zei Anne-Christine, "want nu treft u mij hier. Ik heb echter nog steeds geen antwoord op mijn vraag wat ik voor u kan doen".
"Gelijk heeft u", ging Govert Gosseling verder. "Ik mag mij natuurlijk niet met uw zaken bemoeien, maar ik heb de vrijheid genomen bepaalde feiten op een rijtje te zetten en ben tot de conclusie gekomen dat u inderdaad degene bent die over alle informatie moet beschikken, zoals Aardewerk mij suggereerde. Niet alleen heeft u bij Pennickx gewerkt, u heeft waarschijnlijk ook connecties met de Grootvorst van Transsyldavi‰, die voornamelijk bekend is vanwege zijn jacht op het Moskovisch Servies. Bovendien trof ik in de buurt van het Attilla-kommetje de resten van een ander servies aan, dat uit ongeveer evenveel delen bestond. Tevens is uw welstand in korte tijd aanzienlijk veranderd".
"Mijnheer Gosseling", sprak de kasteelvrouwe koeltjes, "u heeft nu heel duidelijk een beeld van uzelf geschetst als dat van iemand die geen omgangsvormen heeft. U ziet eruit als een heer, met uw hoge hoed, uw rotting en uw cape, maar dat bent u niet. Integendeel, uw belangstelling gaat uit naar mijn prive-leven en u krijgt nog zeer weinig tijd voordat ik u vraag mijn huis te verlaten".
"Welnu", ging de historicus verder, "ik heb mij tot u gewend niet omdat uw prive-leven mij interesseerde, maar uit oprechte wetenschappelijke belangstelling. Allengs kwam bij mij echter het beeld naar voren dat er wel wat meer aan de hand moest zijn dan een paar toevallige scherven op straat. De combinatie van het Moskovisch Servies en een afwijkende inscriptie op een Attillakommetje komt men niet iedere dag tegen, is het niet? Vooral niet als de tekst in bedekte termen gewag maakt van glaswerk van ongekende schoonheid. U heeft gelijk dat ik mij niet met uw zaken mag bemoeien, maar aan de andere kant kan een samenwerking tussen ons zeer profijtelijk voor ons beiden zijn. Ik wilde u daarom een voorstel doen".
"Dat wordt dan tijd", zei Anne-Christine, "daar zit ik al geruime tijd op te wachten".
"Ik zal u zeggen wat ik van u vraag", zei de geleerde. "Ik verzoek u om mij raad te geven over de resterende kommetjes bij de heer Pennickx. Verder hoef ik niets, maar dan ook niets van u te weten".
Anne-Christine moest lang nadenken.
"De kommetjes zaten in een kist die, samen met de inhoud van andere kisten, de erfenis van de oom van de heer Pennickx vormden. Hij gaf mij op ‚‚n van de eerste dagen de opdracht om de kommetjes schoon te maken, waarbij er ‚‚n brak. Die heb ik terstond weggegooid, evenals het glaswerk uit de andere kist, dat de dagen erop brak. Zo moet het op de vuilstort terecht gekomen zijn".
"Hiermee zegt u weinig nieuws" zei de Govert Gosseling enigszins teleurgesteld.
"Mijnheer, ik weet wel meer, maar ik heb geen enkele reden om u dat te vertellen als ik niet weet wat uw belang bij de zaak is".
"Ik begrijp het", zei Gosseling, "ik zal open kaart met u spelen. De inscriptie maakt behalve van het kostbare voorwerp ook vermelding van andere kostbaarheden. Zij zijn alle verloren gegaan bij de slag op de Catalaunische Velden, die door Attilla werd verloren. Op de overige kommetjes moet zijn aangegeven waar deze slag precies heeft plaatsgevonden. In ieder geval staat het niet op dit exemplaar".
"Is deze plaats dan niet bekend?" vroeg Anne-Christine.
"Wat noemt men bekend?" vroeg de geleerde. "Wij weten dat deze zich moet hebben afgespeeld dicht bij de Marne in Frankrijk, maar de geschiedenis verhaalt alleen van een heuvel om het bezit waarvan een nacht lang is gestreden tussen de Hunnen en de samengevoegde legers van de Romeinen en de Visigothen. Deze laatsten hebben de strijd in hun voordeel beslecht en Attilla trok zich hierna terug in de richting van de Donau".
"En u denkt dat de plaats nauwkeuriger is weergegeven op de kommetjes van de heer Pennickx?" vroeg Anne-Christine.
"Zo is het. Heeft u ze aan een nauwkeurig onderzoek kunnen onderwerpen?" vroeg Gosseling zich af.
"Nee, helaas niet. Ik heb ze allemaal in mijn handen gehad, maar ik heb geen aandacht geschonken aan de inscripties, die mij onbegrijpelijk voorkwamen. Maar wat denkt u met kennis omtrent de plaats van het slagveld te kunnen doen?" was haar tegenvraag.
Gosseling wist het niet direkt. "Het is duidelijk dat het Moskovisch Servies daar niet meer te vinden is. Het is algemeen bekend dat dit door Tsaar Wladimir aan de Tsarina is geschonken, eeuwen en eeuwen nadat Attilla overleden is. De veldheer zelf of iemand anders heeft het waarschijnlijk van het slagveld kunnen redden. Misschien dat op de Catalaunische Velden wel de rest van de schat begraven ligt en dat de inscripties op de kommetjes daarover uitsluitsel kunnen geven. Misschien ook dat de kommetjes tezamen met het Moskovisch Servies een geheim van de Catalaunische Velden kunnen ontsluieren. Ik gok maar wat. Waar ik wel zeker van ben, is dat u van deze zaak meer afweet en dat we wellicht tot een oplossing kunnen komen als u mij alles vertelt".
"Dat is erg veel gevraagd, mijnheer Gosseling. Inderdaad heeft u door een toevallige samenloop van omstandigheden de terechte indruk gekregen dat ik van wat ontbrekende schakels op de hoogte ben, maar dat maakt nog niet dat ik deze informatie zo maar aan u zal mededelen. Ik kan u echter wel proberen te helpen om de kommetjes te verwerven".
Bij deze mededeling begonnen de ogen van de geschiedkundige te glinsteren.
Ze ging verder:
"Kopen zal weinig zin hebben. Pennickx heeft al eens gezegd dat hij niet verlegen zit om een paar daalders en als we voor deze kommetjes veel geld bieden, zal zijn achterdocht worden gewekt en zal hij willen weten waarom ze ons zoveel waard zijn. Aardewerk heeft hem al wijs gemaakt dat hun waarde niet al te hoog is. Dat is een tegenvaller. Er zit dus weinig anders op dan dat ik naar Pennickx ga om weer voor enige tijd zijn dienstmeisje te zijn".
"Wilt u op zo'n manier de inscripties van de kommetjes overnemen?" vroeg Gosseling.
"Misschien wel, misschien dat het verstandiger is om ze van hem te ontvreemden", was haar berekenende antwoord. "Dat zullen we ter plaatse wel zien. Wij reizen gewoon samen naar Aardewerk en Penninckx en daarna keren wij met de kommetjes naar het Kasteel terug. Daar kunt u in alle rust de inscripties proberen te ontcijferen".
"En u kunt dan een oogje op mij houden!" zei de historicus sluw over zijn brilletje loerend.

Een paar dagen later stond Anne-Christine op de stoep van het huis van Pieter Pennickx. Gosseling had zijn intrek genomen in zijn eigen huis. Het was inmiddels meer dan een maand geleden dat zij de deur van Pennickx' huis voor het laatst achter zich had dicht getrokken en ze was benieuwd of hij intussen een nieuwe meid had gevonden.
Nadat ze al haar moed had verzameld, trok zij aan de bel. Zij hoorde de snelle pas van het dienstmeisje dat haar daarna opendeed.
"Ja?" vroeg deze, terwijl ze Anne-Christine, ook als dienstmeisje gekleed, met enige verbazing bekeek.
"Is de heer Pennickx aanwezig, ik zou hem graag spreken. Mijn naam is Johanna", zei Anne-Christine.
"Ik heet Lisabeth", zei het andere meisje. "Hij is thuis. Ik zal vragen of hij je wil zien" en weg was ze.
"Kom maar mee", zei ze, toen ze terug was, "je moet hier even wachten. Mijnheer Pennickx komt zo".
Ze wees Anne-Christine op een stoel in de antichambre. Anne nam hierop plaats en wachtte op het moment dat Pieter Pennickx binnen zou komen. Intussen zag zij de kommetjes op het dressoir staan, zoals zij ze er zelf had neergezet.

"Hoe durf je hier nog binnen te komen", bulderde Pennickx toen hij even later opgewonden binnenstapte. "Je hebt je niet alleen niet aan je woord gehouden, maar je hebt mij ook zonder dienstmeid laten zitten, toen je zomaar wegbleef".
"Ik weet het, mijnheer Pennickx" zei het zogenaamde dienstmeisje bedeesd, "ik was wat overstuur die dag en nu ben ik teruggekomen om te proberen weer goed te maken wat ik allemaal verkeerd heb gedaan".
"Dat verandert de zaak. Men moet de zondaren vergeven, alhoewel dat in jouw geval niet mee zal vallen. Je hebt mijn hele servies gebroken en je bent daarna van de aardbodem verdwenen".
"Ik zal voor u werken, mijnheer, net zolang totdat ik het heb terugbetaald".
"Je bent me meer dan alleen geld schuldig", bromde Pennickx. "Morgen mag je op een andere manier je schuld kwijtschelden als mijn bankier langskomt. Er is nogal wat voor nodig om hem gunstig te stemmen en daar kan je me goed bij helpen".
"Dank u wel, mijnheer", zei Johanna opgelucht.
"Je moet maar zolang bij Lisabeth intrekken, want ik heb geen twee kamers voor dienstboden beschikbaar", zei Pennickx voordat hij zich omdraaide en weer aan het werk ging.
Hierop liep Johanna naar de keuken waar zij aan Lisabeth in grote lijnen haar verhaal kwijt kon.
"Zet je spulletjes maar in onze kamer, het bed is groot genoeg voor ons twee", was haar lakonieke antwoord.
Lisabeth ging verder met haar avondmaaltijd en Johanna ging het bestek poetsen. 's Avonds zorgden zij voor de koffie en de port van Pennickx, die nog steeds bezig was met zijn omvangrijke boekhouding. Erg vrolijk zag hij er niet uit. Steeds weer opnieuw maakte hij berekeningen, die even zo vaak niet het door hem beoogde resultaat leken op te leveren.
"Ga beiden maar naar bed, morgen heb ik jullie harder nodig dan nu", zei hij, nauwelijks uit zijn boeken opkijkend. De beide meisjes wensten hem een goede nacht en gingen gezamelijk naar hun kamer.
Toen Pennickx de deur dicht hoorde gaan, maakte hij zich van zijn werk los en sloop naar de kamer van zijn twee dienstboden. Binnen hadden de meisjes de kaarslantaarn aangestoken, die een helder licht gaf. Door het sleutelgat loerend zag hij hoe Lisabeth zich uitkleedde voor Anne-Christine, die al onder de dekens moest liggen, want hij zag haar niet.
"Wat ben je toch mooi en lief", hoorde hij Lisabeth zeggen.
"Mag ik met je vrijen?" vroeg ze hierna, waarop ze zich tussen het beddegoed liet glijden.
Pennickx genoot zichtbaar van de geluiden en bewegingen die hij kon waarnemen. Het duurde een paar uur voordat het liefdesspel eindelijk afgelopen was en beide meisjes in elkaars armen leken te gaan slapen. Pennickx sloop weer terug naar zijn werkkamer, waar hij hoofdschuddend zijn werkzaamheden voortzette, totdat de meisjes hem de volgende ochtend daar nog steeds rekenend aantroffen.
"Breng maar snel koffie", zei hij en Johanna en Lisabeth wilden meteen aan het werk gaan om Pennickx hiervan te voorzien.
"Met Johanna moet ik nog even apart spreken", zei hij zonder op te kijken.
Johanna bleef hierop vragend staan totdat Lisabeth de deur achter zich dicht had gedaan.
"Luister eens", begon Pennickx, "vanochtend komt mijn bankier en het kan geen kwaad om hem in een goede bui te brengen. Ik heb geld van hem nodig en daar kan jij me bij helpen. Als je op een seintje van mij met de koffie over zijn kleren wilt morsen en hem daarna mee naar de keuken kan lokken, dan zal ik je straf kwijtschelden, tenminste, als je hem daar eens lekker verwent".
"Is dat geen bedrog?" vroeg Johanna zich af.
"Welnee", sprak Pennickx, "ik zit momenteel gewoon een beetje krap bij kas, maar dat kan nooit lang duren, alleen, bankiers zijn zo vreselijk wantrouwend. Altijd willen ze dat je alles in orde hebt en nu het met de handel wat slechter gaat worden ze meteen nerveus".
"Oh, als dat alles is, dan wil ik u dat plezier wel doen", zei Johanna.
"Ik reken op je. Lisabeth blijft hier totdat ik een nieuwe sigaar opsteek. Dan gaat ze jou opdracht geven om de koffie te serveren en jij komt even later binnen en je gooit alles zogenaamd per ongeluk over zijn kleren", zei Pennickx. "Ga nu maar aan je werk".

Een uur of wat later werd er op de voordeur geklopt. Toen Lisabeth opendeed, zag ze meteen dat het de bankier moest zijn. Ze liet hem direkt naar de werkkamer van mijnheer Pennickx gaan en bleef binnen naast de ingang wachten.
Pieter Pennickx zat achter een opgeruimd bureau en blikte opgewekt de wereld in.
"Goedemorgen Pieter, hoe staan de zaken?" sprak bankier van Beuningen.
"Niet kwaad, niet kwaad. Ga zitten kerel", was het antwoord en Pennickx wees op een ruime stoel. "De aandelen zijn niet veel waard momenteel, maar dat is een prima tijd om aan te kopen, ze kunnen dan alleen nog maar stijgen en dat betekent geld in het laatje", voegde hij eraan toe.
"En daarvoor wilde je van me lenen?" was de vraag van van Beuningen. "Je weet, we lenen alleen geld aan mensen die voldoende onderpand hebben. Je schuld bij ons is al niet gering en we zijn eigenlijk benieuwd of daar voldoende tegenover staat. Voor ons is het niet onaantrekkelijk om degenen met meer schuld dan vordering te failleren. Zo komen wij in het bezit van heel wat aandelen die -je zei het al- alleen maar kunnen stijgen".
Bij Pennickx kon er geen lachje af, toen hij deze woorden moest aanhoren.
"Veel hangt af van de balans die je ons weet te overleggen", ging de bankier onverstoorbaar door.
"Daar heb ik de hele avond aan gewerkt en die is pico-bello in orde, maak je maar geen zorgen. Hier is hij".
Pennickx overhandigde aan van Beuningen een lange lijst met getallen die de bankier ogenblikkelijk begon door te nemen.
"Maar wil je geen sigaar en geen koffie, dan neem ik zelf ook wat", vroeg Pennick en hij stak zijn sigaar op.
"Ja graag, dat zou het werk er wel wat eenvoudiger op maken, want je hebt niet al te duidelijk geschreven. Dit gaat op zo'n manier wel de nodige tijd kosten".
"Ach wat, het is dik in orde", was het laatste dat Lisabeth hoorde voordat zij Johanna ging halen.
Johanna stond al klaar, niet in haar kleding van dienstmeisje, maar gekleed zoals een kasteelvrouwe dat toekwam. Zij liep de kamer van Pennickx binnen met de woorden 'stoor ik?'.
De bankier stond verbaasd op en gaf haar een handkus, zoals hij dat gewend was te doen.
"Anne-Christine van den Weezebeecke", zei ze, "en u bent?"
"Henri van Beuningen" antwoordde de bankier.
"In dat geval kan ik u van dienst zijn, mijnheer van Beuningen. Van die rekening van mijnheer Pennickx klopt niet veel. Zijn saldo is op dit moment geenszins gelijk aan het positieve bedrag dat hij u voorspiegelt. Om precies te zijn heb ik gisteravond alles nagerekend toen mijnheer Pennickx andere bezigheden had. Ik kom uit op een negatief saldo van bijna duizend daalder. Hier zijn mijn bevindingen".
Ze overhandigde de bankier een overzichtelijke lijst getallen die een negatief saldo uitwezen.
"Je zit de boel toch niet te bedotten, Pennickx, want in dat geval ben je een failliet man", stelde de bankier.
"Dat zit hij wel, mijnheer van Beuningen", zei Anne-Christine, "maar hij kan het niet helpen. Leugen en bedrog zitten in zijn aard. Desondanks wil ik voor hem opkomen en hem uit de brand helpen. Voor duizend daalder wil ik wel wat van hem overnemen, zodat hij weer in de zwarte cijfers komt in plaats van in de rode".
Ze keek spiedend rond. "Er is hier weinig van waarde. Het meeste is namaak. Voor die kommetjes daar wil ik nog wel wat geven, geen duizend daalder natuurlijk, tenzij hij toestaat dat Lisabeth met mij meegaat naar het Slot van den Weezebeecke. Zelf heeft zij hieraan al de voorkeur gegeven".
"Wat zeg je ervan, Pieter?" vroeg de bankier terwijl hij zijn client vragend aankeek.
"Accoord", zei deze verslagen.
"Hierin zit het geld", zei Anne-Christine die een rinkelend zakje op tafel legde. Hierop liep zij naar het dressoir en stapelde de kommetjes in haar mandje.
"Gegroet heren!" zei zij toen ze samen met Lisabeth naar buiten liep, beide mannen vol verbazing achterlatend.

"Op naar Weezebeecke!" zei Anne-Christine toen ze met Lisabeth en Gosseling in de koets zat. "Ze laten zich er toch telkens weer tussen nemen", zei ze zelfvoldaan.
"Niet allemaal", zei Govert Gosseling over zijn kleine brilletje recht in haar ogen kijkend, "niet allemaal".